Die plaats

17 July 2022 - Preek - Hervormde Gemeente Oost

Het zijn twee zussen, dat wel, maar zo te zien hebben ze niet al te veel gemeen. Ze lijken niet op elkaar. Je hoeft je er niet over te verbazen. Dat komt, zoals u weet, vaker voor, bij zussen, bij broers. Marta, de zuster van Maria, deze Marta is een doener. Je zou kunnen zeggen dat ze een sterke, doelgerichte, hardwerkende gastvrouw is. Iemand bij wie je aan kunt kloppen. Iemand die haar leven en de middelen die haar gegeven zijn ten dienste van Jezus stelt en vooral ook van de mensen die altijd maar weer met hem meekomen. De gemeente, zouden we met ene anachronisme kunnen zeggen. Marta is dus iemand die haar geloof handen en voeten geeft. Het lijkt er alleen onder tussen wel op, schrijft Lucas, dat ze er inmiddels ook wat moe van begint te worden. Van dat sloven, van dat niet stil kunnen zitten. Van dat onmogelijk de boel op z’n loop te kunnen laten. Dus klaagt ze bij Jezus over het gedrag van haar zus Maria, die daar maar zit te zitten, ‘zodat ik al het werk alleen moet zien te doen.’ Door de reactie van Jezus, die niet Maria aanmoedigt om met de handen te wapperen, maar in plaats daarvan tegen Marta zegt dat ze te druk maakt met al haar ge-zorg, lijkt het alsof Jezus haar vraagt of ze misschien de balans mist, alsof ze daar meer aandacht aan kan besteden, of ze dat misschien beter moet leren= Voor doenerige lezers, die later dit verhaal zullen lezen, kan zo’n boodschap ook helpend zijn. Voor ons allen is de boodschap dan dat we de waarde leren inzien van hoe anderen iets doen, andere mensen die misschien op heel andere manieren hun geloof beleven of hun geloof laten werken. Worden we door het verhaal van Marta erop gewezen dat we moeten leren dat er in de gemeenschap van Christus plaats is voor iedereen, ook voor de mensen, waarvan je het maar moeilijk vind om ze te begrijpen?

Heb je dat weleens meegemaakt? Dat het eten je helemaal niet smaakt? Terwijl het toch aan dat eten niet kan liggen? Het overkomt Hanna, een van de twee vrouwen van Elkana, en die laatste, Elkana, dat is iemand met een stevige stamboom. Ze zijn met de hele familie vanuit hun woonplaats het bergland ingetrokken, naar Silo. Daar bevindt zich namelijk het heiligdom, waar ze elk jaar hun offer brengen. In Silo wordt de ark bewaard, dat mobiele heiligdom, dat de uit Egypte gevluchte voormalige slaven begeleid heeft in die taaie tocht door de woestijn. Daar in Silo wordt de Heer van de hemelse legermachten vereerd, de kracht dus die hen geholpen had om vol te houden, om verder te gaan, om uiteindelijk hier te komen. Elk jaar trekt de familie naar Silo om er het jaarlijkse offerfeest te vieren. Bij de offermaaltijd, het grote familiefeest, deelt Elkana de stukken rond van het geslachte dier. Pennina, de andere vrouw van Elkana, haar dochters en zonen kregen elk een stuk ervan. Maar vooral viel op dat Hanna niet werd vergeten. Zij kreeg van Elkana onveranderd het mooiste stuk. Pennina treiterde Hanna, omdat anders dan Pennina Hanna geen kinderen had. Zo ging dat elk jaar. Bij zo’n feestmaal – u kent dat wel – komt alles extra hard aan, zoals in ons geval een ruzie op kerstavond of op oud jaar, of vooruit in de vakantie soms erger kan lijken dan anders. Elkana heeft het er ondertussen niet beter op gemaakt. Hij ziet niet in hoe hij de breuk in de verhoudingen thuis alleen maar verdiept door Hanna meer aandacht en liefde geven. Pennina weet dat het hart van haar man, ondanks al haar kinderen, aan die ander toebehoort. En dus zal wat Pennina betreft Hanna het moeten ontgelden. Hanna, die inmiddels geen hap meer naar binnen krijgt. Ze is er beroerd van.

Na de maaltijd vlucht ze weg van haar familie. Ze zoekt het heiligdom op. Daar roept ze in tranen de Eeuwige aan. ‘He, jij daar! Waarom heb je geen oog voor mij? Ben je me soms vergeten? Schenk me toch alsjeblieft asjeblieft een zoon.’ Zo gaat het nog een tijdje door. De woorden blijven stromen. Wellicht heeft Hanna Elkana liefgehad. Net zoals Elkana kennelijk Hanna heeft geprobeerd lief te hebben. Maar in de cultuur en in de werkelijkheid waarin Hanna leeft, was dat niet genoeg. Daarvoor had Hanna kinderen nodig. Niet in de eerste plaats vanwege de persoonlijke, emotionele wens om zo haar leven vorm te geven, Hanna had gewoonweg kinderen nodig en dan met name een zoon om een goed leven te kunnen leiden. In de samenleving waarin Hanna leeft is het aanzien en het respect van een vrouw, in elk geval gedeeltelijk, gegrondvest op haar bewezen mogelijkheid om nakomelingen voort te brengen. Daarom treffen in die situatie de pesterijen meteen doel, het getreiter waarmee Hanna in de familie te maken heeft. Ze treffen Hanna diep van binnen. In dat gebied waar we het meest kwetsbaar zijn, waar je het gemakkelijkst oneindig pijnlijk geraakt wordt en teleurgesteld. Dus vlucht ze weg van haar familie en zoekt, ja wat, ze zoekt iets bij het heiligdom.

Alleen, dat is het vervelende, met dat heiligdom in Silo, daar is iets mee. Het is totaal corrupt. De familie van de priester die er verantwoordelijk voor is, die familie heeft zich het gebruik aangewend om steekpenningen aan te nemen. En daarmee is het heiligdom, waarvan de basis vertrouwen hoort te zijn, ernstig in verval geraakt. Eli, de oude priester is op de hoogte van dat verval. Hij beseft dat het niet deugt. Maar voelt zich onmachtig. Bovendien twijfelt hij aan zichzelf. Zijn beoordelingsvermogen laat hem in de steek. Wat goed is, wat niet goed, wat oprecht is of onoprecht, eerlijk of oneerlijk, kan ik dat nog wel onderscheiden, vraagt hij zich af? Een eerlijk gezegd vrij uitzichtloze situatie. Misschien hebben wij daar ook mee te maken met ons eigen heiligdom. Ik weet het niet, de kerk of de gemeenschap waarvan u wellicht deel vanuit maakt, dat u daarvan denkt: dit is wel behelpen, zeg! Een beetje armoedig! Hoezo heeft dit nog toekomst? Of wat te denken van uw eigen heilige plaats, de manier waarop u daarmee omgaat, met uw eigen geloof; hoe armoedig is het daar? De priester zelf blijkt in elk geval de plank mis te slaan, als het om iemand gaat die in wanhoop naar troost en steun zoekt, bij die heilige plaats die de priester dient te beheren. Ook dat herkennen, begrijpen wat iemand hier zoekt, ook dat gaat niet goed. Hij schat haar innerlijk en haar gedrag totaal verkeerd in. Pijnlijk is dat. Ze is niet, anders dan gebruikelijk is na de offermaaltijd, Hanna is niet beneveld door de drank. Ze heeft geen slok, geen hap door haar keel gekregen. Hanna is bovendien ook niet iemand die het uitschreeuwt. Misschien staat ze liever niet op de voorgrond. Ze is eerder iemand die liever niet al te veel misbaar maakt. En juist dat is nu uiterst ongebruikelijk daar, bij dat heiligdom, bij het jaarlijkse offerfeest, waar luidruchtigheid en rumoer tot in de late uurtjes blijft doorgaan. Vergelijk het met de Oosterburen in Midsland tussen ’s nachts twaalf en twee Ik heb niks gedronken, zegt Hanna, ik ben ongelukkig, dat is het. Het zijn mijn zorgen, die me kwellen. Daarom heb ik al die tijd tot God gebeden. De priester, die ook niet goed weet hoe hij nu weer moet reageren, diept vanuit zijn geheugen de zegenspreuk op, waarmee hij pelgrims weer naar huis laat gaan. Hij zegt haar: ‘Ga dan nu maar in vrede. De God van Israël zal je geven waar je om hebt gevraagd.’ Het is ongetwijfeld bemoedigend bedoeld. Maar, onmiddellijk toegegeven, het begint langzamerhand wel wat sleets te worden, de formulering, dat beseft de priester ook wel.

Hanna herkent de formulering. Elk jaar hoort ze hem, op het moment dat de familie afscheid neemt om weer terug naar hun woonplaats te gaan. Elk jaar weer dezelfde nadrukkelijke wens. Maar gek is dat. En toch zijn het die oude woorden, die deze keer, hoe kan ze niet verklaren, het zijn die oude woorden die nu zomaar hun werk doen. Helemaal verklaren kan ze het niet. Maar er is plotseling een gevoel van opluchting, van vreugde, onverklaarbare vreugde, die haar overkomt. Ze voelt zich opgelucht. Ze voelt een nieuw vertrouwen groeien. Ze voelt zelfs dat ze weer wat trek begint krijgt. Misschien is er nog wat over? De volgende ochtend staat de familie in alle vroegte op om in het heiligdom te Heer te eren.

Die plaats waar je het meest kwetsbaar bent is ook de plaats waar zorgvuldig dat verlangen bewaard wordt naar licht, naar een sprankje licht. De plaats waar ieder van ons geworteld is in het leven, is de plaats die ons verbindt met de Eeuwige zelf. Het is de plaats waar, zorgvuldig, soms zonder dat je dat weet, een kracht bewaard wordt. Wellicht denkt u: wat is dat heiligdom, dat geloof van mij nou nog waard? Wel, dat is de kracht van het geloof, dat is het mooie ervan: diep in dat geloof wordt de plaats bewaard, de kracht bewaard, die een nieuwe geboorte mogelijk maakt.

Lucas 10, 38 – 42 en 1 Samuël 1, 1 - 20