Doen

14 November 2021 - Preek - Hervormde Gemeente Oost

Het is winter in het evangelie van Johannes. Het is koud. Het is de oostenwind dei van over het land, vanuit de woestijn aan komt waaien. Jezus zoekt beschutting in de tempel. Om precies te zijn is Jezus te vinden in de zuilengang van Salomo, dat deel van de tempel waarvan de dichte kant van die galerij je beschermt tegen de koude oostenwind. Het is winter, het is de tijd van het Chanoekafeest, het feest van de lichten. Een speciale menora, je weet wel zo’n kandelaar met van die armen, in dit geval gaat het om een kandelaar met niet zeven-, maar de achtarmen, zo’n speciale menora speelt een belangrijke rol met Chanoeka. Het feest vertelt hoe in een buitengewoon moeilijke tijd de kandelaar licht bleef geven. De tijd waar we het hier over hebben is de tweede eeuw voor Christus. Het Joodse land was bezet door Syrische troepen. Hun koning, Antiochus Epifanes, was een wrede heerser. In zijn hang naar alles wat Grieks was, verbood hij de Joodse godsdienst. Hij ontheiligde de tempel in Jeruzalem, door het altaar uit de tempel weg te slepen. In plaats hiervan zette hij er een altaar neer dat gewijd was aan de Griekse god Zeus. Het evangelie van Matteüs herinnert zich die tijd en spreekt met diepe afschuw over deze gebeurtenis. Matteüs noemt het een ‘verwoestende gruwel.’ Een in aanvang klein legertje uit de provincie dat bekend werd onder naam Makkabeeërs komt hiertegen in opstand. Na drie jaar gevochten te hebben, was uiteindelijk het Syrische leger verdreven uit het land. Maar nu de tempel nog! In de tempel werd het heidense altaar verwijderd. De menora, die achtarmige kandelaar die altijd brandde in de tempel was gedoofd. Al die tijd dat het vreemde altaar in de tempel stond was er geen aandacht aan besteed. Er werd koortsachtig gezocht naar de speciale, zuivere olie, die altijd gebruikt werd om de kandelaar te laten branden. Ondanks hun zoektocht vonden ze slechts een klein aarden kruikje met net genoeg olie om de menora één dag maar te laten branden. Volgens de legende gebeurde er toen een wonder. Dat kleine beetje olie bleek genoeg om de menora acht volle dagen te laten branden. Vandaar dat het Chanoekafeest acht dagen lang wordt gevierd. Dit jaar van 28 november tot 6 december, tot sundrum dus. Kijk op de site van de Rijksoverheid: ook met Chanoeka mag je met meer dan vier personen bij elkaar komen!   



Stel je voor, onze kerk is weliswaar geen tempel, maar stel je nu eens voor dat het hier niet pluis zou zijn. Dat er vreemden zich met geweld toegang hadden verschaft  om het hier eens grondig te gaan verbouwen. Zodat het hier niet meer zo’n plaats zou zijn waar je in alle rust en vrede kunt samenzijn? Op je gemak, wie je ook bent. Wat je ook gedaan hebt of meegemaakt. Dat we niet meer in alle vrijheid bij elkaar kunnen zijn om elkaar en de hele gemeenschap te helpen om hoop te houden? Dat we hier niet bij elkaar zouden kunnen zijn om te zoeken naar geloof? Elkaar aanmoedigen om onze ogen te richten op het licht.  



Het evangelie van Johannes vertelt dat mensen zich onzeker voelen. Ben je het nu of niet, vragen ze aan Jezus. Ben je nu de messias of ben je het niet? Hoe lang nog houd je ons nog in twijfel? Als je de messias bent zeg het ons dan ronduit! Het antwoord hierop van Jezus is grappig. Luister maar. Hij zegt: Dat heb ik jullie al (ronduit) gezegd. Maar jullie geloven het niet.



Met deze uitspraken over en weer vertelt het evangelie van Johannes ons iets  essentieels. De mensen die dichtbij Jezus staan zeggen het niet goed te weten. Terwijl Jezus het wel gezegd heeft. Dat kan ook voor ons gelden: want ook al zitten wij in de kerk, ook wij kunnen gerust toegeven dat wij het ook niet weten. Net als wij ook niet goed weten, ook al doen we er al jaren aan mee, wat het is: om te leven, om er zijn. We blijven op dat gebied altijd vragen houden. Deze vragen hoeven ons er niet van te weerhouden om er met al onze vezels aan mee te doen, aan het leven. Wij mensen delen met elkaar de ervaring dast we het niet helemaal weten.  



In de lezing uit het tweede boek van de Kronieken van de koningen van Israël, wordt verteld dat Salomo de eerste tempel in Jeruzalem bouwde. Een prachtig en indrukwekkend gebouw. Bedoeld om God te eren. Maar ja, je kunt het wel bouwen, dat huis voor God, maar wil de Eeuwige er eigenlijk wel in wonen, om het maar zo huiselijk uit te drukken? De schrijver van het Bijbelboek laat er geen misverstand over bestaan: als alles klaar is, is het God zelf die in de nacht tegen Salomo zegt dat het in orde is. ‘Ik heb je gebed gehoord, Salomo, deze tempel wijs ik aan als plaats waar je mij offers mag brengen. (…) Deze tempel wijs ik aan en heilig die om er voor altijd mijn naam te laten wonen.’ Zo! Dat zit dus goed! Maar dan merk je dat er nog iets ontbreekt. Want hier dient Salomo dan nog wel in te geloven, te geloven dat het oké is om dit gebouw dat hij heeft laten bouwen ook te gaan beschouwen als tempel van de Eeuwige! Salomo, kortom, dient aan de slag te gaan. De tempeldienst, de offercultus, zal verricht dienen te worden, erop vertrouwend dat het zo goed is. Hoe doe je dat, erop vertrouwen, erin geloven? De boodschap waarvan de schrijver vertelt dat Salomo die in de nacht ontvangt zegt: doe mee, ga ermee aan de gang, want dan pas kun je er ook iets van meemaken. Alleen van binnenuit kun je er iets van meemaken. Alleen door  mee te doen kun je er iets van begrijpen. Dan pas begrijp je wat het is. Van buiten af, alleen in gedachten lukt dat niet. Begin maar te bidden, je hoeft niet alles te geloven. Door het doen, is het er. Er is hierbij nog één voorwaarde: als je er buiten de tempel er een puinhoop van maakt, als je alleen maar denkt dat offer goed moet zijn, dan heb je het niet begrepen. Dit is de tempel, hier kun je je offers brengen, en in de samenleving van mensen moet je je best doen om eerlijk te zijn en rechtvaardig. Doe het dan ook, Salomo, allebei. Dat is wat de koning in de nacht meekrijgt.



Wanneer de mensen rondom Jezus zich beklagen over de onzekerheid waarmee ze te maken hebben, krijgen ze als reactie van Jezus: ik heb het jullie al gezegd dat ik de messias bent, maar jullie geloven het niet. Ook overigens in die onzekerheid is God aanwezig. De evangeliën blijven het maar uitleggen, zonder dat het helemaal begrepen wordt. Daarmee legt Jezus de vinger op de zere plek. Want daar komt het nu op aan: op geloof. Wie zich afhankelijk maakt van wat een ander zegt, kan altijd in onzekerheid blijven. Want hoe weet je of het waar is wat die ander zegt? Je gelooft iemand pas als je diegene vertrouwt. Dus iemand kan nog zo duidelijk of helder iets beweren, als je het niet gelooft, ja, dan heb je er niks aan. Uiteindelijk komt het er toch op neer of je er vertrouwen in. Of ik erin geloof. Of niet.



Deze kerk is net als die tempel van Salomo bedoeld om als we eraan doen, hier onze ervaring te vergroten. Deze kerk helpt mee om ruimte te maken voor God, voor de kracht van het licht dat niet dooft. Die kracht ervaar je alleen als je eraan meedoet, aan het vertrouwen dat dit gebouw echt iets betekent. Daarmee intensiveert de kerk ons tastend geloof dat we hier met elkaar vieren. We vieren dat met elkaar, ook als je er soms niet bij kunt. Want ook wij weten niet precies hoe het zit, maar als we het erover hebben, bestaat het. Als we eraan meedoen, dan is het er. Daarmee helpen we elkaar om onze ervaring van het goede , van God te vergroten. De kerk is er. Wat wij kunnen doen is het vertrouwen beetpakken. Het geloof geloven, door mee te doen. Wat wij kunnen doen is het vertrouwen vertrouwen. Wat wij kunnen doen is daarvoor olie aandragen om de kandelaar te laten branden. Van die olie waarvan je denkt: dat is nooit genoeg, zo’n beetje is het maar. Maar dat licht dat blijft maar branden.