Niet opgeven

16 October 2022 - Preek - Hervormde Gemeente Oost

In de gelijkenis die Jezus vertelt is de hoofdpersoon een weduwe. Wanneer je enigszins bekend bent met de Bijbel, dan weet je misschien dat als het daarin gaat om kwetsbaren, dat je dan vaak drie groepen mensen tegenkomt. Het zijn de mensen die ergens niet thuis zijn of er nieuws zijn, het zijn jonge mensen zonder moeder of vader en de het zijn de vrouwen die hun man zijn verloren. Het zijn in Bijbelse taal de vreemdeling, de wees en de weduwe. Als je een boomgaard hebt, een akker of een wijngaard, kun je lezen in het Bijbelboek Deuteronomium (hoofdstuk 24), dan moet je als je geoogst hebt, niet de boel nog eens nalopen op wat is blijven hangen of blijven liggen, want dat zal voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zijn. Zo vind je dat telkens opnieuw vermeld in het eerste deel van de Bijbel.



De tijden zijn wel wat veranderd gelukkig, maar nog steeds kunnen er allerlei redenen zijn waarom je je als weduwe kwetsbaar kunt voelen. Redenen die andere mensen misschien niet eens goed kunnen begrijpen. Redenen, waarvan je je vroeger zelf ook niet bewust was, toen je nog niet met dit bestaan te maken had. En dat zou dan verstrekt kunnen worden door wat je meekrijgt uit de Bijbel. In ieder geval zou je op deze manier de indruk kunnen krijgen, dat het moeilijk is en blijft.

 

Maar in het evangelie van Lucas, om ons daarop te concentreren, in dat evangelie komt ook een heel ander beeld van het bestaan als weduwe voor. Let maar op. In hoofdstuk 21 bijvoorbeeld. Daar lees je: ‘Toen Jezus opkeek, zag hij hoe rijke mensen hun giften in de offerkist kwamen werpen. Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, en Jezus zei: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen.’ Of in hoofdstuk 2 waar het gaat over Anna of Hanna, die zeven jaar met een man had samengeleefd en daarna al vierentachtig jaar weduwe was. Een profetes wordt zij genoemd, die het goede nieuws over Jezus deelt met eindeloos veel mensen.

En in de gelijkenis van vandaag blijkt een weduwe zo vasthoudend te zijn, dat ze zelfs een rechter die echt nergens meer om geeft, het leven zo lastig maakt, dat hij haar uiteindelijk dat geeft waar ze feitelijk recht op heeft. Niet omdat, zegt Jezus, niet omdat hij zo begaan is met haar of omdat hij een hoge pet op heeft van het recht of omdat hij ontzag heeft voor God, nee, gewoonweg omdat hij last van haar heeft, omdat ze maar blijft langskomen en zometeen vliegt ze me nog aan! Zoals de Nieuwe Bijbelvertaling het weergeeft, hoewel er eigenlijk een Grieks woord gebruikt wordt dat uit de bokswereld stamt en zoiets betekent als: zometeen slaat ze me nog een blauw oog. Tja, deze weduwe.



Het evangelie van Lucas laat dus ook een weduwe zien die haar innerlijke kracht inzet, haar doorzettingsvermogen, haar vasthoudendheid en daarmee resultaat boekt. Ze gebruikt haar weduwenkracht. Zelfs de meest onrechtvaardige rechter zal uiteindelijk zwichten voor de eindeloze verzoeken van de weduwe.



De gelijkenis wordt door Jezus verteld met een specifieke reden. ‘Dat vertel ik jullie,’ zegt Jezus volgens het evangelie van Lucas, ‘dat vertel ik jullie, om te laten zien dat je altijd moet blijven bidden en niet moet op geven. Want als zo’n oneerlijke rechter mensen helpt die blijven aanhouden, dan zal God toch zeker wel zijn mensen helpen die dag en nacht om zijn hulp bidden.’

Het is een bekende redenering, die in de tijd van Jezus vaak gebruikt werd. Als het zelfs haar in deze moeilijke situatie lukt, bij zo’n rechter, hoe veel te meer zal de goede God luisteren naar zijn mensen die dag en nacht tot hem roepen. Hij laat hen niet wachten. Zo geeft het evangelie van Lucas de woorden van Jezus weer.



Maar misschien voel je dat al aankomen, want hier zit toch werkelijk een probleem. Het probleem zit in dat ene woord: ‘wachten.’ Hoe lang kun je blijven wachten? Hoe lang houd je dat vol? En nog iets: wachten, terwijl je moet blijven wachten, kan dat je ook iets geven? Dat was iets wat specifiek in de tijd van de vroege kerk een kwestie was. Maar ook wij kunnen er net zo goed keihard tegenaan lopen. Aan het einde van gelijkenis vraagt Jezus zich af of als de Mensenzoon zal komen, hij nog geloof zal vinden op aarde? In het licht van de gelijkenis wordt hier met  geloof bedoeld: vasthoudend geloof, vertrouwen kun je ook zeggen, vertrouwen dat het zin heeft om te blijven geloven in de goede afloop. Ook al is de situatie lastig.



In de vroege kerk was er een beweging die van Jezus begrepen had dat hij gezegd zou hebben dat het niet lang meer zou duren voordat de Mensenzoon terug zou komen op aarde. Dus begonnen zij te wachten op een spoedige wederkomst van Jezus. Nog even maar, zeiden ze tegen elkaar. Maar ze merkten dat ze moesten blijven wachten. De verwachting van de wederkomst moest steeds weer uitgesteld worden. Hadden ze het misschien verkeerd begrepen? Had Jezus het mis gehad? Er waren anderen die zich herinnerden dat Jezus ook gezegd had op de vraag wanneer dat koninkrijk van God zou aanbreken, dat Jezus toen gezegd had: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen. Je kunt niet zeggen: kijk, hier is het! of: kijk, daar! Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen je bereik.’ Zo had Jezus het gezegd. Daarmee had Jezus een ruimte geschapen. De ruimte om te verwelkomen wat je gegeven wordt, ook al is dat misschien niet precies dat waarop je alsmaar aan het wachten was. Jezus schept ruimte zodat het niet langer nodig is om je te verzetten tegen wat zich aandient, dat wat je wel gegeven wordt. Het evangelie maakt ruimte om je te verbinden met wat je gegeven wordt, ruimte om inzicht te vragen in wat het kan betekenen dat dit jouw deel is en de ruimte om het geloof, het vertrouwen, de moed te verkrijgen om op dat inzicht in te gaan. Zodat ons leven met die wirwar aan verlangens, paradoxen, botsingen en conflicten geleefd kan worden met het oog op de goedheid, die daarin verborgen is, de goedheid die in dit leven van jou, van mij, verborgen is.



Bidden, daar draaide de gelijkenis om, zoals Jezus meteen al aan het begin gezegd had. ‘Altijd blijven bidden, en niet opgeven.’

Er is iets aan de hand met bidden. Iets buitengewoon bijzonders. Want in het gebed wordt die wirwar die het leven kan zijn, de wirwar die de wereld kan zijn en zelfs de oneindig gevarieerde kosmos waarin wij leven, waarvan wij deel uitmaken, dat allemaal wordt in het gebed gebundeld in één naam, die je kunt aanspreken. Als je in het gebed ‘God’ zegt, ‘onze Vader’, ‘Bron van leven’ of welke naam je gebruiken wil. Misschien gebruik je gen naam, maar wordt die naam verondersteld in het gebed dat je wellicht woordeloos bidt. De wirwar, die in het bidden een naam gegeven wordt. In de aanwezigheid van deze naam, zoals Jezus gezegd heeft, in de aanwezigheid waarvan we leven. De wirwar, die gebundeld wordt in een naam, waarna we onszelf toestaan om dat wat ingesloten is in die naam aan te spreken in het gebed. Goede God, bijvoorbeeld zoals in deze kerkdienst is gebeurd of in een andere naam die je voorkeur heeft. Waarmee je in gebed uitdrukt dat je het mysterie van die wirwar van het leven wilt vertrouwen. Door het aanspreken op de goedheid die erin verborgen is. Een vasthoudend aanspreken.  



Zoals ook Jacob, die ‘s nachts op de grens helemaal alleen aan het worstelen is met een onbekend iemand. Het is een worsteling die duurt totdat het licht de dag aanbreekt. De onbekende die merkte dat hij niet van Jakob kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, waardoor die heup ontwricht raakte. Kennelijk worstelt Jakob met iemand die onder de dekking van de duisternis opereert, want toen het licht begon te worden, hoorde Jakob de vraag: ‘Laat me gaan, het begint al dag te worden.’ Maar Jakob heeft toen gezegd: ‘Ik laat u niet gaan, als u me niet zegent.’ Jakob hield vast. En werd gezegend.

Voor Jakob was het, zegt hij later, alsof hij oog in oog met God had gestaan en toch was blijven leven. Dat is het. Want de Bijbel bestaat uit een veelvoud aan teksten,  verhalen, afkomstig uit verschillende tijden. Daaruit bestaat de Bijbel. Maar beslissend is dat de bijbel een getuigenis is van vertrouwen. Van dat geloof wil de Bijbel getuigen. Om ons te helpen.

Lucas 18, 1- 8 en Genesis 32, 23 - 32