Vuur
O, God, U bent niet het vuur
uit de lucht boven ons.
U bent niet het vuur
dat verderf en vernieling zaait.
U bent niet het vuur
uit het geweer
van de sluipschutter
die doodt.
U bent niet het vuur,
dat deze aarde,
woonplaats voor mensen,
verschroeit en onleefbaar maakt.
U bent datandere vuur,
dat mensen verwarmt,
aanzet tot liefde voor elkaar.
U bent dat vuur
van een smid in zijn smederij
dat mensen met elkaar verbindt,
om te werken aan de aarde,
waar het oorlogsvuur stopt,
het geweld tot een einde komt.
U bent het vuur van de geest,
die onze tongen een nieuwe taal te spreken geeft,
een taal van vrede en hoop,
van zusterschap en broederschap.
O God, U bent het vuur in de brandende braambos,
dat niet vernield, maar zich bekend maakt
als IK BEN – die er wil zijn voor mensen.
De God die zich het lijden van alle verdrukten
en vernederden aantrekt.
De God die ons oproept
er te zijn voor elkaar
en niet langer tegen elkaar.
U bent het vuur dat mij, U en jou uitnodigt
licht en warmte te verspreiden.
Een bewerking door Corrie Bark-Bakker van
‘Vuur’, uit: Als een smekeling,
van Marinus van den Berg
Als jouw naam klinkt
zie ik even
hoe je liep en wat je zei
wat er altijd is gebleven
van jouw leven diep in mij.
Nu jouw naam klinkt
komt tot leven
hoe je mij hebt mee gemaakt
mee geschapen, weggegeven
mijn bestaan hebt aangeraakt.
Als jouw naam klinkt
stroomt er water
uit mijn ogen, door mijn ziel
onze dromen, plannen voor later,
tijd die in het water viel.
Nu jouw naam klinkt
verwacht ik onder
onze levens eens een hand
ook al voelt nu alles zonder
God brengt ons eens weer in verband
Michiel de Zeeuw
Stilte
Zolang er nog ergens iemand bestaat
met wie ik als mens kan spreken,
Vind ik ook wel een stilte soms midden op straat
een stilte die niet kan breken.
een kostbare Stilte, als zuiver glas,
dat ik zelf met mijn stem heb geslepen.
Als ik er niet was, en mijn stem er niet was,
hadniemand die Stilte begrepen.
Maar als HIJ er niet was
en Zijn stem was er niet,
dan was er van Stilte geen sprake.
Alleen maar zwijgen, zo hard als graniet.
en dat kan je dood-eenzaam maken.
Maar de Stilte is als een tweestemmig lied,
waarin God en de mens elkaar raken.
Guillaume van der Graft
In de diepte van de mensen
In de diepte van de mensen
leeft een onvervreembaar beeld
van hoe wij ooit kunnen worden
als de mensheid is geheeld.
Als Gods Geest door ons kan stromen
vangt een nieuwe toekomst aan,
ooit is God tot ons gekomen
als een kind in ons bestaan.
Ergens kwam een droom tot leven
en nam een gestalte aan:
Kind van God en kind van mensen
leerde ons om op te staan,
om ons lot ter hand te nemen
en Hij leefde het ons voor.
Weerloos, kwetsbaar, ongewapend
zette Hij ons op Gods spoor.
Alles wat er schuilt in mensen
aan nog ongeboren kracht
heeft de liefste mens der mensen
voor ons aan het licht gebracht.
Hij liet allen leven, groeien
was de zon in hun bestaan,
heeft ons daarmee uitgenodigd
om een nieuwe weg te gaan.
Yvonne van Emmerik
LICHTENDE GESTALTEN.
Af en toe
komen ze op mijn weg,
mensen
die mij omringen
met hun warmte,
woorden spreken
die gloeien,
woorden van vuur,
mensen die mij hoop geven,
mij weer bezielen.
Af en toe , O God,
komen ze op mijn weg,
mensen
die hartveroverend
mens voor mij zijn,
Lichtende gestalten
van U.
Uit: Dus ik besta.
Hans Bouma.
DE HEMEL WACHT NIET
TOT DE DOOD
SOMS
DENK IK BIJ EEN GOED GESPREK
WAARIN EEN VONK VAN
VRIENDSCHAP OVERVLIEGT
DE HEMEL WACHT NIET
TOT DE DOOD,
MAAR HEEFT ONS NU AL
MET ZIJN GLANS OMRINGT
Oeke Kruythof
VERDRIET
Je hield van hem, met heel je hart.
Je was vergroeid, je kende die stem
uit duizend anderen en had die lief.
Je wist hoe zijn voetstappen klonken,
en wat wist je niet ? Je kende elk gebaar,
en zijn ogen hadden geen geheimen voor je.
Nu, nu je dit alles missen moet, kijk je terug,
en voelt de pijn van het afgesneden zijn.
Naar buiten flink, zodat de mensen
denken: ze draagt het wel alleen,
Maar thuis, echt alleen, ben je zo klein.
Niemand dan God alleen weet
Van jouw tranen, jou waarom,
en van je slapeloze nachten.
Verdriet maakt zo alleen.
H. Stolp.
Gij hebt mij ’t eerst bemind,
o God.
De hele dag,
Het hele leven door
Bemint Gij mij het eerst.
Als ik in de morgen ontwaak
en mijn ziel tot U wendt,
zijt Gij de eerste:
Gij hebt mij het eerst bemind.
Als in de dageraad
ik opsta van mijn bed
en op datzelfde ogenblik mij biddend richt tot U,
zijt Gij mij voor:
Gij hebt mij ’t eerst bemind.
Als in de dag
ik mij onttrek aan de verstrooiing van het leven
mijn ziel tot inkeer breng en denk aan U,
dan denkt Gij reeds aan mij:
Gij hebt mij ’t eerst bemind.
En ik, ondankbaar mens,
die altijd denk en spreek
alsof Gij maar één keer
het eerst mij hebt bemind.
Sören Kierkegaard
(liedboek naast lied 215)