Het snoer van de maaier

18 August 2022 - Nieuws - Hervormde Gemeente Oost

Het snoer van de grasmaaier



Het gras is groen. En het groeit, telkens weer. Dus pak ik de maaier uit het schuurtje, rol het snoer uit, maaien maar! Achter de maaier aan loop ik naar het einde van de tuin. Hoeveel meter zou het zijn tot het hek? Eén baan is klaar. Die eerste baan is de meest indrukwekkende. Een gemaaide streep te midden van links en rechts hoog gras. Als het meezit zo’n anderhalf uur, je zult zien, dan is de hele tuin gemaaid.

Achter de tuin ligt nog een weilandje. Maar zover reikt het snoer van mijn grasmaaier niet. Het gras daar is ook vast te hoog voor de maaier. “Je moet een motormaaier nemen!” - ik hoor het je al denken. En natuurlijk, in dat geval is de lengte van het snoer niet de grens. Toch komt er ook dan onherroepelijk een grens.

In het weilandje achter de tuin grazen zo nu en dan de schapen van Wietse. Nog wat verder ligt het land van (de koeien van) Neeke. Daarachter het grasland van Nelleke. Verderop grazen de beesten van Cees. Het grasland strekt zich uit ver richting het westen. Uit de losse pols: nog zo’n tien, vijftien weilanden te gaan tot de duinen. Ook daar groeit het gras. Je moet er niet aan denken om dat allemaal te maaien. Niet te doen! En achter de duinen gaat het nog verder. Want daar ligt het strand aan de grens van de eindeloze zee.

Wie maait stuit altijd op een grens. Gelukkig maar. De tuin van de buren, de sloot, een hek, een schapenweitje. Tot zover. Klaar! Maar achter ‘tot zover’ en ‘klaar’ ligt meer land. Nog veel meer. En er is altijd meer. Hoeveel je ook  maait, hoe lang je snoer ook is, je maait maar een klein stukje. Daarbuiten in het verschiet ligt de oneindigheid. De oneindigheid die onmiddellijk grenst aan mijn grasveldje.



Waar je ook bent, deze oneindigheid is altijd aanwezig, beweert de Canadese schrijver Douglas Coupland in zijn Life after God. Coupland vertelt hoe hij als kind met de familie op vakantie diep de bossen in ging om te gaan vissen. Je kwam er niemand tegen. Ver weg als je er was “van de winkelcentra, van comfort en van de televisie.” De uitstapjes maakten indruk op de jonge Douglas. Het werden blijvende herinneringen. Aan het landschap waar het gezin doorheen trok: “de ruige bergen, de bruisende rivieren, de zuiverheid van alles. Wat ik ook heb vastgehouden is mijn onwrikbare overtuiging dat de onontdekte wereld groter is dan de wereld die we mensen te kennen. (…)  Zolang er nog ergens een wildernis bestaat weet ik dat er een groot gedeelte van mijzelf is waar ik altijd heen kan gaan, uitgestrekte sluimerende gebieden die erom smeken ontdekte worden, waar je veilig en onschendbaar bent.”     

Wanneer je over God spreekt, spreek je niet over je eigen veldje. Je spreekt over de oneindigheid daarbuiten. Het is daarom niet zo vreemd als je hakkelt of stamelt bij dit spreken. De joodse overtuiging dat je de naam van God niet uit kunt spreken is in dit verband veelzeggend. Het snoer van je maaier is uit de aard der zaak dus altijd te kort.

Toch is deze ‘oneindigheid daarbuiten’ tegelijkertijd heel dichtbij. Ze begint namelijk altijd onmiddellijk aan de rand van jouw veld. Want het kan dan wel uiterst moeilijk zijn om te spreken over God, het spreken tot God daarentegen is heel bereikbaar. Onuitsprekelijk én aanspreekbaar, ze gaan in dit geval samen op. Van deze oneindig vrolijke gedachte leeft de kerk.

Ernst Zoomers



(uit: Zomaar ineens. Verhalen over alledaagse spiritualiteit, Erik  Jan Tillema, Utrecht 2021)