Oordeel

11 July 2021 - Preek - Hervormde Gemeente Oost

Meestal veronderstellen we dat we onze eigen gedachten kunnen controleren. Maar soms, en misschien wel vaker dan we aan onszelf toegeven wordt ons hoofd bezet. Het wordt in beslag genomen door iets waar je maar niet vanaf komt. De gedachte of het gevoel neemt bezit van je, zo voelt dat dan. Iets heel anders dus dan dat ik daar de controle over zou hebben. En die gedachte blijft maar in mijn hoofd rondtollen. Het blijft maar malen. Of dat gevoel dat laat me maar niet los. Ik voel dat er iets aan de hand is met mijn emoties. Het kan te maken hebben met een verschrikkelijke aanslag die gepleegd is. Misschien maak ik een persoonlijke crisis door. Misschien gebeurt er iets wat ik helemaal niet wil. Het lijkt wel alsof ik bezet ben. Want ik ben zo boos of verdrietig of angstig of lusteloos of onrustig of ik heb allemaal gedachten die snel heen en weer schieten - het lijkt wel of mijn gedachten, mijn gevoelens met mij op de loop gaan. Hoezo zou ik dat onder controle hebben?



Maar ook al gaan mijn gedachten of gevoelens met me op de loop, de meeste van ons hebben van binnen, gelukkig maar, een soort onbewuste onderdrukker, die er voor moet zorgen dat we anderen daar niet zomaar mee lastigvallen en hen zeker geen lichamelijke schade toe brengen tijdens zo’n periode waarin je niet helemaal jezelf bent. Alleen, we hebben geen manier om te meten hoeveel schade we ons zelf toebrengen met die gedachten van ons en die gevoelens die we hebben en waar we maar moeilijk vanaf komen. Het effect van onze gedachten en gevoelens op onze gezondheid bijvoorbeeld. Mijn handen kunnen gaan zweten als ik nerveus ben. Eigenlijk wordt heel veel, zo niet alles in ons leven, de kwaliteit daarvan bepaald, gestempeld door hoe je voelt of wat je denkt. Je werk, je relaties, je gezondheid, hoe je je kinderen opvoedt, hoe je omgaat met jezelf, met problemen, met geluk, noem maar op.



Hoofdstuk 5 van het Evangelie van Johannes begint met een verbijsterende ervaring. Iemand die bijna heel zijn leven ziek is, iemand die alsmaar wacht op een wonder, maar die de pech heeft dat niemand hem helpt, die krijgt zijn leven terug doordat Jezus hem aanspreekt. Een jarenlange verlamming wordt hiermee doorbroken.

Dit markeert het begin van een buitengewoon uitbundige redevoering van Jezus. Deze toespraak is zelfs zo uitbundig dat het best mogelijk is dat je het maar moeilijk hebt kunnen volgen. Misschien kan ik je helpen, zonder te willen beweren dat het voor mij allemaal klip en klaar is.



Bepaalde woorden vallen me wel op. Het zijn termen die telkens weer terugkomen.


 

Niet geoordeeld worden, bijvoorbeeld. “Over diegene wordt geen oordeel uitgesproken, diegene is niet meer in de macht van de dood, zij, hij zal leven. Doden zullen de stem van God horen en wie de stem horen zullen leven.”

 

Ik weet niet, misschien, misschien kun je iets van de ruimte horen, die met deze woorden wordt geschapen.



We begonnen ermee dat het wellicht overdreven is om te zeggen dat je zomaar controle hebt over je gevoelens en over wat je allemaal denkt. Die gedachten en gevoelens kun je vergelijken met zo’n zwerm meeuwen, die krijsend boven de polder cirkelt. Een kabaal dat het is! Een en al beweging!


 

Er is een kwestie die me te binnenschiet door wat Jezus in zijn toespraak zegt. En dat heeft te maken met dat woord oordelen. Want dat oordelen, dat zit natuurlijk ook in mij. Ik beoordeel anderen, zelfs als ik dat eigenlijk niet wil. Daar ben ik constant mee bezig, ook al wil ik dat liever niet. Ik kan proberen daar meer ruimte in te zoeken, om daar niet mee bezig te zijn. Ik heb het idee dat Jezus ons daartoe wil aanmoedigen. Want oordelen, dat heeft voor Jezus te maken met de dood. De dood van het vastleggen. Van het onbeweeglijk laten zijn. Ik kan het proberen om dat oordeel wat minder op de voorgrond te stellen, zodat er meer ruimte voor leven is. Zoals gezegd wordt in dat andere evangelie, dat van Matteüs, in het gedeelte dat we de Bergrede noemen. Luister maar.

 

‘Veroordeel andere mensen niet, dan zal er ook niet over jou geoordeeld worden. (…) Want God beoordeelt jou, zoals je andere mensen beoordeelt.’



Anderen innerlijk niet telkens de maat nemen is naar mijn ervaring soms lastig genoeg. Nog taaier is het oordeel dat ik over mezelf heb. Want zo’n oordeel is gevormd door de manier waarop ik ben groot gebracht. Dat zit diep, dus daar zit iets hardnekkig is, in die ervaringen van vroeger. Maar ook mijn mislukkingen in de loop van de tijd, mijn beperkingen en de manier waarop ik aan het bluffen ben en mezelf aan het overschatten, dat alles zorgt ervoor dat het oordeel over mezelf eigenlijk altijd in mij aanwezig is. Dat is geen bevrijdende ervaring, integendeel. Kan ik, om met Jezus te spreken, opstaan uit het graf van mijn manier van oordelen? Dat beperkende, dat bepalende, waarin ik zelf de hand heb? Omdat er, zoals Jezus zegt, er een moment komt dat alle doden de stem van de mensenzoon zullen horen?



Dus zeggen we en zingen in de kerk:

‘Neem mij aan zoals ik ben. Wek op in mij wie ik zal zijn. Druk uw zegel op mijn hart en leef in mij.’

‘Neem mij aan zoals ik ben.’ Dat is het gebed. Maar het is ook een opdracht, om op die manier naar anderen te kijken.           

 

Johannes 5, 24 – 30