nieuwe adem

21 July 2024 - Preek - Hervormde Gemeente Oost

Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water, 
hij geeft mij nieuwe kracht en leid mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam. 
Psalm 23 vers 2 en 3 in de Nieuwe Bijbelvertaling. De Psalm die we zojuist gezongen hebben. ‘Hij geeft mij nieuwe kracht.’ 
In de Bijbel die Pieter Oussoren vertaald heeft, die de Naardense Bijbel heet, misschien kent u die ook wel, in díe Bijbelvertaling kun je op de plaats lezen waar in de Nieuwe Bijbelvertaling ‘hij geeft mij nieuwe kracht’ staat, in de Naardense vertaling lees je daar: ‘mijn levensadem keert door Hem terug.’ Zó, zou je kunnen zeggen, op deze manier is het wat woordelijker vertaald uit het Hebreeuws, de taal van de Psalmen. Nieuwe kracht gekregen hebben wildaarom  niet zeggen dat je kracht genoeg had, maar dat er een beetje bij kwam, nieuwe kracht krijgen betekent dat je uitgeput bent en niet weet waar je het vandaan moet halen en dat je in die situatie geholpen wordt. In de Naardense vertaling is de gedachte dus dat iemand die bijna stopt met ademen, is teruggebracht naar het leven. Iemand heeft me geholpen, heeft me gered, zegt de psalmschrijver, het is mijn herder, die voor mij zorgt. 

Want als er niet zo nu en dan een beetje voor je gezorgd wordt – om een understatement te gebruiken, waar blijf je dan? Als er niet iemand is, die als het nodig is, voor je opkomt, je helpt, je bijstaat – wat krijg je dan nog klaar? Zo iemand heet hier: een herder is belangrijk, essentieel, het valt niet mee om herder te zijn, dat ook. Want schapen lopen weg, ze verdwalen, ze raken in moeilijkheden, ze worden ziek, ze lopen gevaar, want er zijn roofdieren, schapen hebben kortom meer aandacht nodig dan je denkt. Een goede herder die herken je aan de toewijding en de zorg voor de kudde. 

De profeet Jeremia beklaagt zich over de herders uit zijn dagen. Het is niet alleen een klacht, het is ook een oordeel over diegenen die de zorg hebben voor anderen. Over de boven ons gestelden, zoals het vroeger genoemd werd. Ze zijn nalatig geweest, schrijft Jeremia. Ze hebben niet gezorgd voor hun schapen. Ze hebben de kudde niet beschermd. Alle kanten zijn op gevlucht, de schapen. De herders zijn ze niet gaan zoeken. Terwijl het de eerste taak van de herder is dat de schapen niet kwijtraken. Dat is het moment, verkondigt de profeet, dat God zelf instapt, als herder  ‘Ik zelf’ – lezen we – ‘ik zelf zal het overblijfsel van mijn schapen verzamelen en terugbrengen naar hun weide.’ God zelf. Ik stel me voor dat Jeremia op dit moment het nu niet meer droog houdt. Met vochtige ogen neemt hij een oud motief op, van ver voor de Israëlitische tijd: aan de dood-lijkende stam van een omgevallen boom ontspruit zomaar een nieuwe scheut. Kijk nou toch eens, daar, daar begint toch weer iets te groeien, voorzichtig, maar o zo krachtig, komt er toch weer, nieuw leven. De wanhoop heeft toch niet het laatste woord. Juda en Israël zullen gered worden. De herder die daarvoor zorgt heeft een naam: ‘De-Heer-zal-ons-redden’ is de naam

In de Brief aan de Efeziërs komt eenzelfde soort thema naar voren. In een wereld waarin wij als mensen er telkens niet of maar moeilijk in blijken te slagen om de vrede te bewaren. In een wereld waarin wij met z’n allen menen grenzen te moeten stellen zodat anderen, die anders zijn en zich aan de andere kant van grens bevinden, dat zij niet onze rechten hebben, en minder kansen, minder mogelijkheden, rechten en mogelijkheden die ons wel ter beschikking staan - in zo’n wereld is het Christus zelf, zegt de brief aan de Efeziërs die als ‘onze vrede’ rondgaat. Christus gaat rond en zoekt en zoekt naar een plaats tussen de mensen. Is er ergens een plaats waar de goddelijke wijsheid nog kan landen? Die goddelijke wijsheid, die zegt: ‘heb je vijanden lief en bidt voor wie je in moeilijkheden brengen.’ Kan dat in deze tijd ergens bij ons landen? Is er een plaats waar dit welkom is? Jezus, die onze vrede is, zoekt en zoekt. Naar een plaats. Naar vaste grond onder de voeeten. 

De houtsnede op de voorkant van onze liturgie is van Fritz Eichenberg. Eichenberg was een Duitse jood, die in 1933 naar de Verenigde Staten vluchtte en daar, na de dood van zijn vrouw in 1937 lid werd van het genootschap der vrienden, die ook wel Quakers worden genoemd, iemand die gelooft dat God overal en in iedereen te vinden is. Eichenberg was ook betrokken bij katholiek liefdadigheidswerk. Jezus staat op de afbeelding in de rij, tussen de andere mensen die wachten op het brood en de soep die uitgedeeld wordt door het Leger des Heils. Jezus staat tussen de mensen.  

Eigenlijk is de Brief aan de Efeziërs geen brief, maar een theologisch verhandeling. Daar hoeft u niet van te schrikken, stel dat u dat zou doen, dat is niet nodig, want wat ons in deze verhandeling verteld wordt is als zalf voor de wonden die wij hebben. 

Want in de brief  worden we hier deelgenoot gemaakt van een geheim: Christus heeft ons laten zien dat, terwijl wij menen dat er grenzen gesteld moeten worden,  er in feite geen grenzen zijn. Christus heeft met zijn dood twee werelden één gemaakt. Christus, onze vrede, heeft de muur afgebroken. Maar welke muur is dat dan, vragen we? Het is de tempelmuur die scheiding maakte tussen dat gedeelte aan de rand van het tempelcomplex waar ook niet Joden welkom waren en het gedeelte in het hart van de tempel dat speciaal gereserveerd was voor de kinderen van het verbond. Het gebouw van de tempel is in het jaar 70 n.C. door de Romeinen met de grond gelijk gemaakt, maar daar gaat het hier niet over. De essentie is dat die muur niet meer bestaat – door de dood van Christus. En zo bracht hij vrede, waardoor we begrijpen dat het ook de muur van vijandschap is die afgebroken is, misschien wel de muur die in ons opgesteld is, die wij telkens weer proberen te restaureren, omdat we denken dat dat nodig is. Zoals heidenchristenen in de tijd van de Efeziërsbrief dachten dat zij superieur waren tegenover joodse christenen in hun gemeenschap. Er kunnen altijd wel redenen zijn, waardoor je denkt dat jij of jouw groep beter is dan die anderen, maar door deze gedachte die o zo hardnekkig is, loop je wel de roeping mis die we hebben, namelijk de roeping om mens te zijn. Om de muur in ons te slechten hebben we genezing nodig.  

De Brief van de Efeziërs projecteert de scheidingsmuur uit de tempel naar een muur die de hele wereld verdeeld houdt. Of nog meer, de muur die als een kosmische structuur in ons leven is neergedaald. Die muur is met de dood van Jezus afgebroken. Er is een verenigde mensheid tot bestaan geroepen. Dat is, ook in onze tijd, nog steeds iets nieuws. De kerk is daar het symbool van, omdat de kerk bij uitstek de sfeer en invloed van Christus belichaamt. 


Wat mij betreft zouden we dat uit moeten breiden. Terwijl je misschien soms denkt dat de hoop op zo’n wereld in onze tijd bijna gestorven is, een hoop die bijna met ademen gestopt is, wordt die hoop in dit gedeelte uit de Bijbel weer teruggebracht naar het leven. Krijgt hier nieuwe kracht. 
In de basis is dit iets heel onsensationeels. Het is, zoals op het prikbord hangt van onze andere kerk in Midsland, in de Meslânzer kerk: een heel klein kaartje maar, waarop deze spreuk staat: ‘De wereld is vol goede mensen. Als je er niet eentje kunt vinden, wees er dan zelf één.’ Christus staat je daarbij bij.    

Jeremia 23, 1 – 6 en Efeziërs 2, 11 - 22